Zijn dieren slim?
De verleiding om deze column politiek te wijden aan de perikelen bij het NSC onder leiding van de weer voorzichtig teruggekeerde ‘Wijze uit het Oosten” goeroe Pieter Omtzigt of in te gaan op het vlammende pleidooi over een gedroomde grote linkse alliantie van “Beertje Brom” Frans Timmermans uit Zuid Limburg en in zijn kielzog de retro poging van mastodont Ad Melkert om van de PvdA weer een grote links van het midden gesitueerde politieke partij te maken als in de tijden van wijlen Joop den Uyl is levensgroot.
Doch ik weersta deze grote aanvechting en kies voor een ander, eveneens actueel onderwerp. Dieren denken niet na zoals wij mensen, maar zijn wel slim. Een chimpansee die honderden menselijke woorden leert begrijpen. Een kraai die een cilinder- of stervormig blok in het gat met de passende vorm weet te stoppen. Wij zijn geneigd om dieren erg intelligent te vinden als ze handelingen kunnen uitvoeren die we bij onszelf herkennen. Maar is dat wel terecht?
Recentelijk en wel op 20 november jl. verdedigde de filosoof Bas van Woerkum-Rooker met succes zijn dissertatie over dierlijke intelligentie aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. Bij onderzoek naar dierlijke intelligentie denken we volgens hem nog steeds te veel vanuit de mens. Om bijvoorbeeld routes te onthouden baseren mensen zich op visuele informatie, terwijl ratten daarvoor geuren gebruiken. Dat zijn beide intelligente wijzen om de weg te onthouden. Van Woerkum-Rooker ontwikkelde een methode om de intelligentie van dieren te onderzoeken, zonder die vooringenomenheid.
Wij denken vaak dat mensen slimmer zijn dan dieren, maar dieren zijn anders slim, aldus de kersverse Dr. Bas v. W.-R. Wetenschappers die onderzoek doen naar gedrag van dieren, bestempelen dieren nog te vaak als minder intelligent dan wij mensen Hij vindt die vergelijking helemaal niet zo interessant. Bijvoorbeeld: een hond gaat elke dag bij het raam zitten vlak voordat zijn baasje thuiskomt van werk. Misschien weet de hond dus ongeveer hoe laat het is, denken onderzoekers. Maar wat blijkt: de geur van het baasje hangt nog in het huis, maar neemt gedurende de dag langzaam af. Als de geurconcentratie onder een bepaald niveau komt, weet de hond dat het baasje bijna thuis zal komen. Dan kun je concluderen dat die hond toch niet zo slim is als we dachten, maar dan vergelijk je dierlijke intelligentie met die van onszelf. Terwijl: het tijdsbesef van de hond is simpelweg aan geur verbonden. Ook dat is dat is intelligentie. Een ander voorbeeld. Waar wij mensen de oceaan als een watervlakte zien, weten vogels feilloos waar zich de bergen, dalen en voedselrijke plekken onder water bevinden. Intelligentie op een albatroswijze dus. Van Woerkum-Rooker keek tijdens zijn onderzoek onder andere naar een vergelijkend psychologisch onderzoek naar kraaiachtigen, te weten gaaien, die nootjes en larven verstoppen als voedsel schaars is. Ze herinneren zich daarna waar ze hun eten verstopt hebben. Als de gaaien het voedsel van een week geleden weer komen ophalen, gaan ze terug naar de nootjes, maar niet naar de larven, omdat ze weten dat die na drie dagen niet meer goed zijn. Die wetenschappers namen aan dat gaaien een soort ‘episodisch geheugen’ hebben: het vermogen om je te herinneren wat, waar en wanneer iets is gebeurd.
Maar dat betekent niet per definitie dat ze een episodisch geheugen zoals mensen hebben. Er kunnen andere zaken van invloed zijn op hun kennis: de geur van de onderzoeker bijvoorbeeld. En andere verklaringen uitsluiten moet je ook niet willen: het idee dat waarneming en intelligentie los van elkaar staan klopt niet. Dieren kunnen altijd zintuiglijke informatie verkrijgen om te weten wat ze moeten doen, misschien wel bepaalde geluidsfrequenties die wij niet kunnen waarnemen. En ook het episodisch geheugen van de mens is veel sterker verbonden met onze waarneming dan we vaak denken.
Van Woerkum-Rooker ontwikkelde een nieuwe methode voor wetenschappers waarmee niet de menselijke vermogens uitgangspunt zijn, maar de zintuigen van het dier. Maar dan moet je eerst weten wat er in een bepaalde omgeving waarneembaar is voor een dier. Ook aan geluidsniveau of elektromagnetische straling die wij zelf niet kunnen horen, zien of voelen. Vervolgens ga je die variabelen wegnemen en weer toevoegen, in plaats van ze helemaal uit te sluiten. In een laboratorium kun je lang niet alles nabootsen wat er in de natuurlijke omgeving aanwezig is. Derhalve moet je dieren ook in het wild onderzoeken.
Onderzoek doen wordt zo wel wat ingewikkelder, maar geeft zo wel meer inzichten in dierlijke intelligentie. Alle diersoorten, ook de mens, ontwikkelen evolutionair oplossingen voor problemen die ze tegenkomen. Nogal wat mensen denken dat olifanten slimmer zijn dan mieren, omdat ze het vermogen hebben elkaar te troosten. Troosten wordt vaak gezien als teken van intelligentie, omdat we het herkennen bij onszelf. Maar het graafwerk van mieren kun je beslist ook als intelligent zien.
Eigenlijk, zo beweert onze promovendus, is de vraag wat ‘íntelligentie’ exact is, een doodlopende weg. Wij kunnen ons beter afvragen: wat maakt dit gedrag mogelijk? Hoe dragen de zintuigen van het dier en de informatie die het dier uit de omgeving haalt bij aan het gedrag? Op die wijze kunnen we de slimheid van dieren begrijpen zonder mensen al uitgangspunt te nemen.
Aan jullie de opdracht om te bepalen of jullie Nar zich toch beter had kunnen laten verleiden tot het schrijven van een politiek getinte column? Of is dat een al dan niet relevante vraag die dieren zich nooit of te nimmer zullen/kunnen stellen? Daarvoor zijn zij te slim, maar wel heel anders……..
S.F. Nar